Glas 16 – Eerste prediking van Jezus
“Hij moet wassen, maar ik moet minder worden”.
Johannes is doelbewust kleiner in het glas dan Jezus, wat in overeenstemming is met de tekst.
Opvallend is de rivier de Jordaan weergegeven met de lichtgrijze toets van Hollandse rivierlandschappen. Ook zijn de knotwilg, de lisdodde en het riet, planten uit de omgeving van Gouda, herkenbaar. Rechts van de middenstijl ziet men een naakte man aan de waterkant zitten, zijn hoed en kleren liggen naast hem. Voordat hij in het water springt, kijkt hij om naar de vrouw achter hem, die haar rug afdroogt.
In de benedenrand Cornelis Vincentszoon van Mierop met achter hem zijn beschermheilige St. Vincentius met vuur, molensteen, scherven en vuurhaak waarop een klapwiekende raaf zit.
Deze attributen van de heilige verwijzen naar zijn ondergane marteling. De raaf steekt nauwelijks af tegen de donkere muur, maar zijn fel-oranje oog gloeit als het ware, ook bij donker weer. De legende verhaalt hoe de raven de wilde dieren van het dode lichaam van Vincentius verjaagden, totdat zijn vrienden kwamen om hem te begraven.
De schenker knielt voor Maria, die met een opvallend fijn-menselijk gelaat is afgebeeld dat zowel devotie als moederliefde voor het Christuskind uitstraalt. Zij wordt gedragen door wolken en treedt op de maansikkel. Zij draagt een kroon met zeven sterren op het hoofd en is omringd met een stralenkrans. Daaronder de gehoornde draak als beeld van satan wiens macht door de komst van het Kind aan banden is gelegd. De voorstelling is ontleend aan de Openbaring van Johannes en werd eerder zo geschilderd door Jan Gossaert die na Antwerpen vooral in de noordelijke Nederlanden werkte. Dirck Crabeth wilde Gossaert hierin overtreffen. Het Christuskind houdt de schenker het kruis voor. Boven en voor hem, het wapen van de familie Cuick van Mierop en onder in de cartouche zijn antecedenten.